Vliegtuigjes evalueren, bijstellen, testen

Pagina top navigatie elementen

Vliegtuigjes

Evalueren, bijstellen en testen

Transcript

LEERKRACHT: Ik heb een paar van jullie vliegtuigen verzameld, ga ik niet allemaal doen hoor maar toch eventjes heel kort terugkomend op de vorige les. (pakt een vliegtuigje) Deze kwam niet zo heel erg ver weg.
LEERLING: Ik weet al wat ze fout heeft gedaan.
LEERKRACHT: Nou, fout…
LEERLING: Nou, dat, dat ie niet goed kan vliegen.
LEERKRACHT: Oké.
LEERLING: Want, ehm, dan doet ze niet, als, als je hem één keer zo hebt gevouwen, dat je hem dan nog een keer zo, eh, zo vouwen. Zij heeft hem één keer gevouwen.
LEERKRACHT: Oké, en als je nou heel goed naar het vliegtuig zelf kijkt, eh, eh, waarom denk je dan dat hij niet zo ver gekomen is? Teuntje?
LEERLING: Omdat hij heeft maar hele korte vleugels.
LEERKRACHT: Hij heeft hele korte, of ja, smalle vleugels. En wat vind je van de romp? Jelle?
LEERLING: De romp is veel te groot.
LEERKRACHT: De romp is heel groot, hè. Oké, even een paar dingen om te kijken, ik heb ze een beetje in volgorde gelegd. Niels, wat wilde jij nog zeggen over dit vliegtuig?
LEERLING: Nou kijk, hij is wel best, ehm, hij is wel best snel en ik, die van mij was ook best snel en die is gelijk gekomen met die van mij.
LEERKRACHT: Oké, maar was ie ongeveer zo gevouwen of toch anders?
LEERLING: Nee, niet anders gevouwen.
LEERKRACHT: Niels, daar is ie dan. Ja, die kwam wel een eindje hè?
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Ja. Maar die maakte ook een raar bochtje geloof ik hè? Of ging ie rechtdoor?
LEERLING: Ik weet het niet.
LEERKRACHT: Wat zeg je?
LEERLING: Ik weet het niet.
LEERKRACHT: Nee, Jelle.
LEERLING: Hij heeft geen punt.
LEERKRACHT: Hij heeft geen punt. Hoe noemen we dat in vliegtuigtermen ook alweer?
LEERLINGEN: Neus!
LEERKRACHT: Neus, oké, heel goed. Eh, ja, deze had een, eh, een afstand van wat eh, van 80 centimeter. Maar ik moet zeggen, het idee was prachtig, maar waarom denk je dat ie dan niet zo ver komt? Waar zou dat liggen?
LEERLING: De wind gaat er een beetje doorheen.
LEERKRACHT: De wind gaat er een beetje doorheen. En, eh, ja, eigenlijk zie je ook vleugels maar die zijn wel…
LEERLING: Waarom kan je dit dan niet dichtmaken? (wijst naar het vliegtuig)
LEERKRACHT: Dat zou, daar zouden ze over kunnen nadenken!
LEERKRACHT: (pakt een ander vliegtuigje) Bryan!
LEERLING: Dat is mijn nieuwe. Mijn oude was, eh, eh, eh, was een beetje eh, de oude soort met een hele grote romp en, eh, smalle vleugels.
LEERKRACHT: Oh ja, jij hebt een hele, wat zei je, grote romp?
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Oké.

LEERLINGEN: 11 meter!
LEERKRACHT: 11 meter, die kwam wel heel erg ver! En hoe zou, hoe, hoe, ja, even zo’n eerste blik zo, waarom denk je dat ie heel ver komt? Als je goed kijkt naar dat vliegtuig. Bryan.
LEERLING: Hij is heel spits.
LEERKRACHT: Hij is heel spits. Hè. Kijk de neus, een heel spitse neus. Misschien nog één ding voordat je straks verder gaat ontwerpen?
LEERLING: Eh, misschien die dingen die hier bovenop zitten (wijst aan).
LEERKRACHT: Ja, zeg maar, wat wij de vorige keer richtingsroer hadden genoemd. Deze dingen aan de bovenkant. Oké, nou, je hebt een paar voorbeelden van de vorige keer gezien en eh, eh, ja, welke eh wat langzamer gingen, welke wat sneller. Want wat we gaan doen vandaag is het ontwerp verbeteren. Daarna gaan we een voorstel, een soort verslag maken van hoe je denkt, hè, waarom je vliegtuig zeg maar, ja, goed of ver zou kunnen vliegen.

LEERLING: Nou, ik denk dit eruit halen (wijst op het vliegtuigje).
LEERLING: Maar dat wil ik niet! Ik wil dat er niet afhalen.
LEERLING: Ja, maar, dan, dan kan Mike…., ja…
LEERLING: Dan wordt ie niet, dan wordt ie niet sneller hoor. Of wacht, misschien kun je, als je, je kunt hem ook iets verderop zetten (wijst aan op vliegtuigje).
LEERLING: Maar kijk, kijk, deze punt (wijst aan) is niet spits genoeg. Die wel (wijst aan).
LEERLING: Ja, die is te, dit, je moet die (wijst aan) eraf halen.

LEERKRACHT: Maar hij ziet er wel anders uit dan dit model.
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Oké, jij denkt dat deze beter gaat vliegen?
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Ja, maar waarom denk je dat dan?
LEERLING: Omdat je deze, hij moet ook wel een spitse kont hebben. Toen ik hem gooide toen had hij een beetje (doet voor met zijn vliegtuigje), was die een beetje dikker.
LEERKRACHT: Oké, oké.
LEERLING: Dus moet ie ook wel een beetje scherper zijn. En ik wil best, ik zou best grote vleugels.
LEERKRACHT: Grotere vleugels en een, en een echte spitse neus. Oké.
LEERLING: En hier waren ze best klein.

Omschrijving

De leerkracht toont enkele vliegtuigjes en bespreekt hoe het komt dat ze wel/niet konden vliegen. De leerlingen overleggen vervolgens in groepjes hoe ze hun ontwerp kunnen verbeteren. Klik hier voor tips om goed af te stemmen op de taalvaardigheid van leerlingen.

Lesbeschrijving gehele lessenserie Vliegtuigjes

Kijkwijzer

1) Zie je hoe respectvol de leerkracht feedback geeft als een leerling zegt dat het vliegtuig geen ‘punt’ heeft (1:35)? Hij herhaalt het antwoord ‘hij heeft geen punt’ en vraagt vervolgens hoe we dat ‘in vliegtuigtermen’ ook al weer noemen: ‘neus!’

2) De leerlingen overleggen in groepjes over het verbeteren van hun ontwerp (3:30). Zie je hoe goed ze reageren op elkaar? Er worden bijvoorbeeld afwegingen gemaakt (‘… maar dan …’) en suggesties gegeven aan elkaar (misschien kun je….)
Valt het je ook op dat ze veel aanwijzende voornaamwoorden gebruiken (‘dit’, ‘dat’, ‘ie’, ‘hem’, ‘die’) en slechts één keer een zelfstandig naamwoord (die punt). Kun je dat verklaren?

3) De leerkracht laat een leerling (3:52) in een tweegesprekje verwoorden waarom hij denkt dat het vliegtuigje nu beter zal gaan vliegen. De leerkracht vat de opsomming van de leerling samen: ‘grotere vleugels en een echte spitse neus.’ Door regelmatig samen te vatten wat er gezegd is help je de leerlingen hun gedachtes te ordenen. Dit kan weer aanleiding zijn om een opsomming te vervolgen.

Opdracht
Wissel uit:
De leerkracht begint met het inventariseren waarom het vliegtuigje niet zo heel ver weg kwam. De leerlingen komen met een aantal ideeën (het aantal vouwen, te korte vleugels, te grote romp). De meeste leerlingen in deze groep kunnen dit waarschijnlijk goed volgen. In een klas met taalzwakke leerlingen is het waarschijnlijk nodig wat meer ondersteuning te bieden. Wat zou je als leerkracht kunnen doen om taalzwakke leerlingen te ondersteunen?

lesfasen